De Romein Plinius de Oudere is vooral bekend vanwege zijn meesterwerk, de Naturalis Historia. Halverwege de 1e eeuw na Chr. schreef Plinius 37 lijvige boekwerken vol met alle hem bekende feiten en feitjes. Het werd alsware een van de eerste encyclopediën en was een geslaagde poging om een compleet beeld van de (toen bekende) wereld te geven. Net zoals in het visboek van Adriaen Coenenz waren de boekwerken niet wars van (opbouwende) kritiek op hetgeen aangetroffen werd. Zo schreef Plinius in boek XVI over het volk in het boomloze land aan de Noordzee:
Wat is de natuur en karakteristieken van het leven van mensen die leven zonder bomen of struiken. We hebben besproken dat in het oosten, aan de kusten van de oceaan, een aantal rassen in zulke behoeftige condities verkeren; Maar ook in het noorden hebben wij zulke volkeren gezien, te weten de de Chauken, die men onderverdeelt in de Grote en Kleine Chauken.
Twee keer per etmaal komt de oceaan daar met geweldige watermassa's over een onmetelijke vlakte, daarbij de eeuwenoude strijd door de natuur omstreden gebied waarvan het onduidelijk is of het bij het vasteland hoort of deel uitmaakt van de zee. Daar bewoont dit miserabele ras opgehoogde stukken grond of terpen, die ze met de hand hebben opgeworpen tot boven het niveau van het hoogst bekende getij. Levend in hutten gebouwd op de gekozen plekken, lijken zij op zeelieden in schepen als het water het omringende land bedekt, maar op schipbreukelingen als het getij zich heeft teruggetrokken. Rond hun hutten vangen ze vis die probeert te ontsnappen met het aflopende getij. Ze kunnen geen vee houden en zich zoals naburige volkeren met melk voeden en ze kunnen zelfs niet met wilde dieren vechten, omdat al het bosland ver weg ligt. Ze vlechten touwen van zegge en moerasbiezen uit de moerassen om daarmee netten te kunnen uitzetten om vis te vangen. Zij graven slijk op met hun handen en drogen het meer in de wind dan in de zon, en met aarde (turf) als brandstof verwarmen zij hun voedsel en hun eigen lichamen, verkleumd in de noordenwind. Hun enige drank komt van regenwater, dat ze in kuilen in het voorhof van hun huizen bewaren.
En dit zijn de rassen die, als ze nu overwonnen worden door de Romeinse natie, zeggen dat ze vervallen tot slavernij! Het is maar al te waar: Het lot spaart de mens bij wijze van straf.
Die laatste uitspraak was niet van toepassing op Plinius zelf. Hij stierf bij de uitbarsting van de Vesuvius op 24 augustus 79 na Chr. waar hij door verstikking om het leven kwam bij een poging om bewoners van Pompeji te redden.Twee keer per etmaal komt de oceaan daar met geweldige watermassa's over een onmetelijke vlakte, daarbij de eeuwenoude strijd door de natuur omstreden gebied waarvan het onduidelijk is of het bij het vasteland hoort of deel uitmaakt van de zee. Daar bewoont dit miserabele ras opgehoogde stukken grond of terpen, die ze met de hand hebben opgeworpen tot boven het niveau van het hoogst bekende getij. Levend in hutten gebouwd op de gekozen plekken, lijken zij op zeelieden in schepen als het water het omringende land bedekt, maar op schipbreukelingen als het getij zich heeft teruggetrokken. Rond hun hutten vangen ze vis die probeert te ontsnappen met het aflopende getij. Ze kunnen geen vee houden en zich zoals naburige volkeren met melk voeden en ze kunnen zelfs niet met wilde dieren vechten, omdat al het bosland ver weg ligt. Ze vlechten touwen van zegge en moerasbiezen uit de moerassen om daarmee netten te kunnen uitzetten om vis te vangen. Zij graven slijk op met hun handen en drogen het meer in de wind dan in de zon, en met aarde (turf) als brandstof verwarmen zij hun voedsel en hun eigen lichamen, verkleumd in de noordenwind. Hun enige drank komt van regenwater, dat ze in kuilen in het voorhof van hun huizen bewaren.
En dit zijn de rassen die, als ze nu overwonnen worden door de Romeinse natie, zeggen dat ze vervallen tot slavernij! Het is maar al te waar: Het lot spaart de mens bij wijze van straf.