ut-re-mi-fa-sol-la was de voorloper van ons do-re-mi-fa-so-la-ti-do en werd al rond het jaar 1000 door Guido d'Arezzo ontwikkelt. Deze benedictijnse monnik wordt beschouwd als een van de belangrijkste grondleggers van de muzieknotatie. Voor Guido’s uitvinding kon er uit de notatie niet afgeleid worden hoe de muziek precies in elkaar stak. De grote uitvinding van d'Arezzo is dat hij met behulp van de in zijn tijd overbekende hymne Ut queant laxis (een kerkelijke lofzang voor Johannes de Doper) een methode bedacht om de grootte van de toon eenduidig te kunnen noteren. De hymne begint iedere regel een toon hoger. Guido gebruikte de beginlettergrepen ut-re-mi-fa-sol-la als basis van zijn vastlegging. De complete hymmne-tekst en tevens ezelsbruggetje voor de vergeetachtigen onder ons luidt:
ut queant laxis
resonare fibris
mira storum
famuli tuorum
solve polluti
labii reatum
Sancte Ioannes!
Voor Guido d'Arezzo was dit einde oefening, Zijn systeem was volmaakt. Maar ja, de tijd staat niet stil. In de Renaissance kreeg de muziek meer cadans, melodie, harmonie, akkoorden begonnen een grotere rol te spelen, kortom er veranderde meer dan in Guido’s systeem paste. Omdat Guido's systeem slechts zes lettergrepen kende bedacht men daarom een zevende toon op de toonladder: S.I. , afgeleid van de enige nog niet gebruikte zin "Sancte Ioannes". Voor de “logica” werd er niet gekozen voor de eerste twee letters. Waarom is niet duidelijk. Het zal wel beter geklonken hebben volgens de heren. Om alle lettergrepen met een medeklinker te laten beginnen veranderde men een paar eeuwen later in Frankrijk de naam van 'ut' in 'do' (afgeleid van "Dominus", heer). Deze komt niet eenmaal maar tweemaal voor. Daarmee was het zesdelige stelsel van d'Arezzo verworden tot een achtdelig stelsel van toonladders (octaven). De engelsman John Curwen (1816-1880) was degene die bedacht dat van 'sol' ook 'so' gemaakt kon worden, zodat alle lettergrepen uit twee letters zouden bestaan. Deze praktisch ingestelde man verving tevens in 'si' de 's' door een 't' zodat het 'ti' werd en vanaf dat moment begonnen alle lettergrepen met een andere medeklinker. Wel zo handig. En zie daar was ie dan: do-re-mi-fa-so-la-ti-do. De geredigeerde Guidonische lettergrepen. Dat daar nooit een lied opgemaakt is is eigenlijk grote schande. Of brengen we die ode dagelijks door een deuntje mee te fluiten?
Een mooi voorbeeld van een middeleeuws muziekboek: Laborde Chansonnier 1470. (met dank aan de Rare Bookroom).