Divina proportione, oftewel "De Goddelijke verhouding" is een boek van Luca Pacioli. Deze middeleeuwer schreef dit boek om een ode te brengen aan de bijzondere geometrische vormen van de natuur. Het boek gaat in op de afmetingen en andere eigenschappen van vlakke en ruimtelijke figuren. Naast de bol en de piramide zijn er ook zeer exotische figuren in het boek opgenomen waaronder de tetraëder, de dodecaëder en de octaëder. Aleen de namen maken al indruk. Daarnaast behandelt het boek de theorie over de gulden snede. Nu had Luca Pacioli een goede vriend genaamd Leonardo Da Vinci. Da Vinci, zo wat bij eenieder bekend door zijn schilderij van een glimlachende dame, maakte voor het boek van Luca Pacioli de prenten met de verschillende geometrische vormen. Nu zou Da Vinci niet Da Vinci zijn als hij deze taaie kost niet op een geheel eigen wijze tot leven laat komen in zijn prenten. Zo zijn veel van de figuren in perspectief opengewerkt alsof ze zo van het papier af kunnen rollen. Daarnaast is het gebruik van kleur niet geschuwd. Dat alles maakt dit boek wonderschoon van inhoud en uiterlijk. Luca Pacioli vatte het allemaal nog een keer goed samen, want hij was namelijk niet de eerste die een boek schreef over dit onderwerp.
Verhandelingen over de gulden snede komen we aanvankelijk alleen op wiskundig gebied tegen. De eerste die er expliciet over schreef was Euclides. Dit was een Griekse wiskundige uit de 3e eeuw v.Chr. die werkzaam was in de bibliotheek van Alexandrië. In zijn geschrift "Elementen" geeft hij de eerst bekende definitie van de gulden snede, die hij aanduidde als "extreme en gemiddelde verhouding". Zijn verhandeling over het onderwerp werd in 1509 aan de vergetelheid ontrukt door Luca Pacioli. In de Divina Proportione noemt deze de gulden snede de "goddelijke verhouding". In de categorie "Beter goed gejat dan slecht verzonnen" staat het boek Divina proportione op een hoge plaats in de ranglijst.