Jachtig





Wat je ook van jagen vindt, het is een bezigheid met diepgewortelde tradities. Veel van de gebruiken rondom de jacht zijn ontstaan in de middeleeuwen. Ik las ergens dat in de middeleeuwen de jacht wordt gekenmerkt door symboliek, ridderlijkheid en sportiviteit, met het accent op drie begrippen: opsporen, opjagen en doden. Dat klinkt mooi, maar het is maar een kleine groep aristocraten die er van profiteert en daarnaast ook nog de zeggenschap heeft over een grote massa lijfeigenen en boeren. Die laatste bewerken de akkers en moeten niet alleen het grootste deel van de opbrengst aan de eigenaar afdragen, maar ook zijn rechten respecteren, zoals bijvoorbeeld het jachtrecht, visrecht, maalrecht en tolrecht. Het recht op de jacht wordt streng gehandhaafd, zo streng dat de belangen van het wild en van de jacht soms boven die van de voedselproductie worden gesteld. Dat gaat zelfs zo ver dat boeren niet het recht hebben om het wild, dat schade aanricht, van de akkers te verjagen en ze moeten aanzien dat adellijke jachtgezelschappen tijdens de jacht op hun paarden dwars door de ingezaaide velden denderen. De tegenstellingen zijn heel groot: terwijl lijfeigenen en boeren honger lijden, leven adel en geestelijkheid in decadente luxe. De geestelijkheid mag officieel niet deelnemen aan de jacht, maar is toch steeds present bij jachtpartijen en heeft niet zelden zelf uitgebreide jachtrechten in haar bezit. Waar het plebs op een houtje bijt verandert voor de aristocratie de noodzaak om te jagen in een stijlvol tijdverdrijf, dat zich tot een ware kunst ontwikkelt. Een kunst met regels en etiquette, met pracht en praal, met paarden en meutes (honden en of mensen), met netten, (kruis)boog, speren of zwaarden en uiteraard met valken. 
Bij vrijwel alle vormen van de middeleeuwse jacht spelen honden een belangrijke rol. Jachthonden moeten aan een aantal eisen voldoen: een goed reukvermogen hebben, moedig genoeg zijn om dieren te stellen (op de plaats houden) en blaffend aangeven waar ze zich bevinden), aan te vallen of te doden en een groot uithoudingsvermogen hebben om het wild langdurig te kunnen achtervolgen. De middeleeuwse jagers werkten het liefste met een gevlekte hond, zodat deze niet voor wild aangezien kon worden. Echte rassen zijn er in de middeleeuwen nog niet, maar zeker is dat door het fokken en selecteren van de meest geschikte honden een groot aantal rassen van onze huidige trouwe viervoeter zijn ontstaan. Als het gaat om het jachtrecht is aan de adel het recht op de jacht op groot wild voorbehouden (de zogenaamde hoge jacht). Lagere standen mogen onder voorwaarden op konijnen, hazen en veerwild jagen (de lage jacht). Er bestaat een opsomming uit 1502 van het te bejagen wild: Conijnen, Hasen, Perdrijzen, Fesanen, Putoren, Moerhoenderen, Cranen, Swanen, Reyghers, Quacken, Schollevaars en Lepelaars. Daarbij komen dan nog het wilde varken, edelhert en ree. De uitvinding van het buskruit en de komst van de eerste vuurwapens maken een einde aan de middeleeuwse jacht, maar niet aan de in deze tijd opgebouwde tradities. Deze leven nog altijd voort in de jachtige tijd van nu.





Related Posts with Thumbnails