Wat hebben chalcopyriet, chalcoliet, chalkosien, antleriet, covelliet, azuriet, malachiet en borniet met elkaar gemeen? Nou, het is allemaal belangrijke kopererts die nodig is voor de productie van zuiver koper (Cu). Koper wordt maar heel weinig in pure vorm gevonden. Er wordt verondersteld dat onze voorouders ons daarbij voor geweest zijn. Koper wordt tegenwoordig over de gehele wereld verspreid gewonnen. Van Chili tot Zambia en van Kazachstan tot Indonesië en Polen. In gewichtsverhouding bevatten de stukken erts meestal niet meer dan één procent koper.
Het eerste dat met het erts gedaan wordt is breken en pletten. Daarna wordt het tot poeder gemalen. Aan dat poeder wordt lucht, water en minerale olie gevoegd. Op wonderlijke wijze wordt op deze manier bijna 50% van het “nutteloze” materiaal gescheiden van het koper. Hierna gaat het overgebleven goedje naar een oven waar het aanwezige zwavel bovenop het vloeibare koper komt te liggen waarna het afgevoerd kan worden. Het gesmolten koper wordt vervolgens in een door de Britse ingenieur en uitvinder Henry Bessemer ontwikkelde bessemerpeer gegoten. De bessemerpeer is een soort ronddraaiende tank waar een luchtstroom door het koper gejaagd wordt. De meeste onzuiverheden worden verwijderd en niet geheel onbelangrijk; het productieproces wordt verkort van ongeveer een dag tot een klein half uur. Na dat halve uur bestaat het mengsel voor 98 % uit puur koper. Om het 100% zuiver te maken is er elektrolyse nodig. In een bad met een oplossing van verdunde zwavelzuur en kopersulfaat word het ruwe koper onder stroom gezet met behulp van electroden. Het wonderlijke is dus dat er koper nodig is om koper te maken.